1. Elke lidstaat schrijft voor dat elke toezichthoudende autoriteit bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden overeenkomstig deze richtlijn volledig onafhankelijk optreedt.
2. De lidstaten schrijven voor dat de leden van hun toezichthoudende autoriteiten bij de uitvoering van hun taken en de uitoefening van hun bevoegdheden overeenkomstig deze richtlijn vrij blijven van al dan niet rechtstreekse externe invloed en instructies vragen noch aanvaarden van wie dan ook.
3. De leden van de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten onthouden zich van alle handelingen die onverenigbaar zijn met hun taken en verrichten gedurende hun ambtstermijn geen al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheden die onverenigbaar zijn met hun taken.
4. Elke lidstaat schrijft voor dat elke toezichthoudende autoriteit beschikt over de personele, technische en financiële middelen, en de dienstruimten en infrastructuur die noodzakelijk zijn voor het effectief uitvoeren van haar taken en uitoefenen van haar bevoegdheden, waaronder die in het kader van wederzijdse bijstand, samenwerking en deelname aan het Comité.
5. Elke lidstaat zorgt ervoor dat elke toezichthoudende autoriteit eigen en zelfgekozen personeelsleden heeft, die onder de exclusieve leiding van het lid of de leden van de betrokken toezichthoudende autoriteit staan.
6. Elke lidstaat zorgt ervoor dat het financieel toezicht op elke toezichthoudende autoriteit de onafhankelijkheid van die autoriteit niet in het gedrang brengt, en dat zij een afzonderlijke, publieke, jaarlijkse begrotingen heeft, die een onderdeel kan zijn van de algehele staats- of nationale begroting.